202404529/2/R2.
Datum uitspraak: 13 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1] en anderen, allen wonend in Roosendaal,
2. [verzoeker sub 2] en anderen, allen wonend in Roosendaal,
verzoekers,
en
1. de raad van de gemeente Roosendaal,
2. het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "De Meeten 2" vastgesteld.
Bij besluit van 26 juni 2024 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan Cloetta Holland B.V. voor het oprichten van een snoepfabriek op het perceel gelegen in het gebied tussen de Rucphensebaan en het Spectrum in Roosendaal.
Tegen deze besluiten hebben [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
[verzoeker sub 1] en anderen, [verzoeker sub 2] en anderen, de raad en het college hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 november 2024, waar verschenen zijn:
- [verzoeker sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [verzoeker sub 1];
- [verzoeker sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door mr. F.K. van den Akker, advocaat in Eindhoven;
- de raad en het college, vertegenwoordigd door mr. S.M. Schipper, advocaat in Breda.
- Cloetta Holland B.V., vertegenwoordigd door mr. A. Praat, advocaat in Amsterdam, is ook als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan maakt het mogelijk om voor Zoetwaren- en notenbedrijf Cloetta een productielocatie te realiseren voor haar bedrijfsactiviteiten (hierna: de snoepfabriek). Met het plan wordt beoogd om een specifieke vergunning voor deze snoepfabriek in te passen met als maximaal toegestane milieucategorie 3.2 als bedoeld in de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) (hierna: VNG brochure). Deze vergunning is vervolgens verleend op 26 juni 2024.
3. De besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van de artikelen 3.30 en 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Voor de mogelijkheid van beroep worden op grond van artikel 8.3, eerste lid, van de Wro de besluiten die tegelijk bekend zijn gemaakt als één besluit aangemerkt.
Het plan en de vergunning zijn op 28 juni 2024 bekendgemaakt.
4. Deze voorlopige voorzieningenprocedure leent zich niet voor behandeling van ingewikkelde juridische rechtsvragen. De redenen die [verzoeker sub 2] en anderen en [verzoeker sub 1] en anderen hebben gegeven waarom het plan en de vergunning moeten worden vernietigd en het verweer van de raad en het college, zijn zo complex dat een voorlopige inschatting van de uitkomst van de zaak niet goed is te maken. De voorzieningenrechter zal daarom met een belangenafweging bepalen of vooruitlopend op de beoordeling in de bodemprocedure een voorziening moet worden getroffen.
5. De beroepsgronden en het verzoek geven vooral uitdrukking aan de vrees van omwonenden dat zij door het realiseren van de snoepfabriek in hun nabijheid onaanvaardbare hinder en overlast zullen ondervinden in hun woonomgeving. Zij zijn ten eerste bang dat de planregel op grond waarvan de snoepfabriek mag worden gerealiseerd hen onvoldoende bescherming biedt, omdat deze onvoldoende duidelijk is. Ten tweede menen zij dat de procedure voor de milieueffectrapportage (in dit geval een zogenoemde mer-beoordeling) niet juist is doorlopen zodat niet alle milieugevolgen goed in kaart zijn gebracht. Daarbij betogen zij dat de onderzoeken naar met name geur, geluid en luchtkwaliteit niet goed zijn uitgevoerd.
6. De voorzieningenrechter overweegt hierover als volgt. De locatie waarvoor het bestemmingsplan een regeling geeft en waar op grond van de verleende vergunning een snoepfabriek mag worden gebouwd, mocht op grond van het vorige bestemmingsplan gedeeltelijk worden gebruikt voor bedrijvigheid tot en met categorie 4.2 en gedeeltelijk voor bedrijvigheid tot en met categorie 3.2 als bedoeld in de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) (hierna: de VNG brochure).
Op grond van het plan mag een fabriek worden gerealiseerd voor het vervaardigen van suikerwerken zoals beschreven in de verleende omgevingsvergunning die met het plan gecoördineerd is voorbereid. Daarbij noemt het plan ook de maximaal toegestane milieucategorie 3.2 als bedoeld in de VNG brochure.
Gezien de ruimere mogelijkheden voor bedrijvigheid op delen van het plangebied en gelijke of vergelijkbare mogelijkheden op de overige delen op grond van het vorige plan, bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen reden waarom de betrokken belangen van [verzoeker sub 2] en anderen en [verzoeker sub 1] en anderen in dit geval vereisen dat een voorlopige voorziening wordt getroffen. Een eventuele schorsing van dit plan heeft namelijk niet tot gevolg dat binnen het plangebied minder overlastgevende bedrijven mogen worden gevestigd.
Deze afweging geldt ook voor de onderzoeken over geur, geluid en luchtkwaliteit. Ook al zou de procedure in de bodemzaak tot de conclusie leiden dat deze onderzoeken niet geheel juist zijn, dan leidt dit gelet op de in het plan maximaal toegestane milieucategorie nog niet tot een mate van hinder of overlast die de mogelijkheden van het vorige plan overschrijdt of waarmee de raad en het college geen rekening hebben gehouden bij het vaststellen van het plan en het verlenen van de omgevingsvergunning. Dit betekent ook dat eventuele gebreken herstelbaar zijn en niet tot onomkeerbare gevolgen zullen leiden.
De beroepsgrond over de plan-mer-plicht gaat over de volgorde waarin het bestemmingsplan is vastgesteld en de omgevingsvergunning is verleend. Omdat het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning gezamenlijk zijn voorbereid en de raad en het college een 1 op 1 inpassing van de vergunning in het plan hebben beoogd, levert een eventuele fout in de volgorde van vaststelling naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen belang op dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
7. Verder is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval het enkel bouwen van de snoepfabriek en de gevreesde onomkeerbare gevolgen hiervan geen reden om de besluiten te schorsen. Gelet op de bebouwing en begroeiing tussen de woningen van verzoekers en het bedrijfsterrein is er niet tot nauwelijks zicht hierop. Daarnaast zijn de beroepsgronden met name gericht tegen de verwachte overlast door de exploitatie en niet op de bouwmogelijkheden zelf.
8. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
9. De raad en het college hoeven geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.B. Blomberg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.
w.g. Blomberg
voorzieningenrechter
w.g. Scheele
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2024
723